HOOFDSTUK 4
GEBREKEN, ZIEKTEN EN AANDOENINGEN
 
 Een paard kan het hele jaar door diverse ziekten en blesures oplopen. Sommige daarvaan zij een oorzaak van verzorging maar het kan ook gaan om bouw of virussen. De benen van het paard zijn het meest gevoelig voor beschadigingen. Kreupelheid is het ergste dat het paard kan overkomen.Maar ook andere aandoeningen moeten zo snel mogenlijk herkend en behandeld worden om blijvende schade te voorkomen
 

4.1 BEENSTANDEN en BEENGEBREKEN  

BEENSTANDEN  

De beenstanden zijn van invloed op de ruimte, het gemak en de soepelheid, waarmede het paard zich beweegt en dus ook zijn uithoudingsvermogen en snelheid. Karakter en temperament kunnen de nadelen van afwijkende beenstanden weliswaar in zekere mate compenseren, maar een paard met goede beenstanden valt te prefereren.  
De beenstanden worden zowel van voren als van de zijkant en van achteren beoordeeld. Het paard moet daarvoor "Vierkant" en op een harde ondergrond staan. Vierkant wil zeggen dat de hoeven van beide voor- en achterbenen naast elkaar staan, zodat het gewicht van het paard over de vier benen is verdeeld.  

STANDEN VAN DE VOORBENEN
  
NORMALE STAND  

de beide benen moeten over de gehele lengte evenwijdig lopen   

de afstand tussen de hoeven moet zodanig zijn dat er juist nog een hoef tussen kan 

NORMALE STAND  

Onderbeen voetknie en pijp moeten in  elkaars verlengde liggen en loodrecht staan   

De voetas moet een denkbeeldige hoek met de grond maken van 45-50 graden   

Onder de voetas verstaan we de denkbeeldige lijn die door het midden van   
kootbeen, kroonbeen en hoefbeen loopt en die normaal recht behoort te zijn 

  
AFWIJKINGEN
  
VAN VOREN GEZIEN   OPZIJ GEZIEN 
BODEMWIJD  

de afstand tussen de hoeven is te groot, er kan meer dan één hoef tussen   

komt veel voor bij paarden met een smalle borst   

geeft neiging tot een waggelende gang 

ONDERSTANDIG   

voorbenen staan schuin naar achteren   

gaat vaak samen met steile schouders.   
Schouderblad moet met de bovenarm een hoek van 90 graden maken   

hierdoor soms een minder ruime gang 

BODEMNAUW  

de afstand tussen de hoeven is kleiner dan één hoef breedte   

deze afwijking kan strijken tot gevolg hebben 

GESTREKTE HAND   

benen staan iets naar voren gericht   

hierdoor meer belasting, vooral op het achterste gedeelte van de ondervoet   

verhoogde slijtage   

 minder ruime en vlotte gang   
 

O-BENIGE STAND  

de afstand tussen de knieën is ruimer dan normaal   

gaat meestal gepaard met toontreder stand

  HOLLE STAND IN DE KNIEËN   

het been is in de voorknie wat naar achteren gebogen   

veel slijtage op de achtervlakte van het voorkniegewricht   

niet graag gezien bij paarden 

X-BENIGE STAND  

de afstand tussen de knieën is kleiner dan normaal   

gaat vaak samen met franse stand 

BOKBENIGHEID   

de knieën staan iets naar voren gebogen   

kan een teken van slijtage zijn 

TOONTREDER STAND  

hierbij lopen de ondervoeten naar beneden naar elkaar toe  

de buitenste hoefhelft is het steilst, daardoor het meest belast   

de gang is meestal "maaiend" d.w.z. buitenwaarts opbeuren en binnenwaarts neerzetten 

STEILE KOOTSTAND   

hierbij is de hoek van de voetas met de bodem groter dan 45-50 graden geeft onvoldoende schokbreking tijdens de beweging   
(extra slijtage van de kogels)   

soms doorknikken in de kogel, het zgn. "Overkoten" 

   
 
FRANSE STAND  

de beide ondervoeten lopen uiteen naar buiten   

de binnenste hoefhelft is het sterkst en wordt relatief het meest belast   

hierbij komt vaak een scheppende gang voor   

dikwijls wordt met de binnenkant van de hoef of ijzer de binnenkant van het andere been geraakt, meestal de kogel. Dit heet zich strijken 

WEKE KOOTSTAND   

de hoek koot - bodem is kleiner dan 45-50 graden   

geeft wel grote soepelheid maar ook vervroegde slijtage   

in ernstige mate ook wel genoemd beervoetigheid, bovendiien is de voetasdan in het kroongewricht naar voren gebroken 

  
STANDEN VAN DE ACHTERBENEN 

Voor een sportpaard is, naast de stand de stand van de achterbenen, van belang dat het kruis afhangend is, dus schuin vanuit de lendenen naar beneden loopt. Hierdoor kunnen de achterbenen beter onder het lichaam worden gebracht, wat weer een gunstige invloed heeft op de krachtsontplooiing en daarmede op de voorwaartse bewegingen. 
 
Normale stand  
- een denkbeeldige loodlijn, getrokken van de achterkant van de bil, raakt via de achterkant van de hak en pijp de kogel  
- de hoek in het spronggewricht moet 150-160 graden zijn  
- de voetas maakt een hoek van 50-55 graden met de bodem  
 
onderstandig  
- de achterbenen worden teveel onder de romp geplaatst  
- minder vlotte beweging  
- kan "klappen in de ijzers" veroorzakèn (de toon van het achterijzer raakt het voorijzer)  


weke- en steile kootstand  
- komen ook bij de achterbenen voor en hebben dezelfde nadelen als bij de voorbenenV
gestrekte stand  
- benen steken onder het lichaam uit  
- geeft veel slijtage aan rug en lendenen  
- de stuwende kracht van de achterhand naar voren neemt af  


te steil in het spronggewricht  
- de hoek van het spronggewricht is groter dan normaal  
- gaat meestal samen met een weke kootstand
bodemwijde- bodemnauwe stand  
- hier gelden dezelfde bezwaren als bij de voorbenen  
- vooral bodemwijde stand wijst op een minder sterke achterhand  


nauw in de hakken of koehakkig  
-afstand tussen de hakken is te klein  
-in geringe mate aanwezig levert het geen of weinig nadelen op
sabelbenigheid  
- de hoek in het spronggewricht, dus tussen schenkel en pijp is kleiner dan 150-160 graden  
- de schenkel is vaak te lang
wijd in de hielen of O-benig  
- ruimte tussen de hakken is te groot  
- zeer ongunstige stand  
- wijst op een minder sterke achterhand  
- gaat ook vaak samen met het zgn. "Billarderen", d.w.z. bij het neerzetten van de hoef wordt het been naar buiten gedraaid,  en met toontreder stand  


toontreder stand  
-deze afwijking komt minder voor dan hij de voorbenen
De standen van de benen, moeten altijd staande en in stap en draf worden beoordeeld. 
 

BEENGEBREKEN 

Naast afwijkende standen van het beenwerk kunnen ook gebreken voorkomen. Deze worden verdeeld in twee soorten: 
Harde beengebreken en zachte beengebreken 
- Harde beengebreken zijn meestal plaatselijke beenuitstortingen aan de oppervlakte van het geraamte of veranderingen van kraakbeen in been. 
- Zachte beengebreken, meestal gallen genoemd, zijn te grote vochtophopingen in slijmbeurzen, peesscheden of gewrichtszakken. 

ZACHTE BEENGEBREKEN 

gewrichtsgal 
- een uitzetting van de gewrichtszak van het gewricht 
- deze gallen kunnen op alle gewrichten van de benen voorkomen 
- als regel wordt het paard niet kreupel 

legger 
- steeds weer optredende kneuzingen bij opstaan en gaan liggen aan de top van de elleboog 
- de grootte kan variëren van een ei tot vuist grote zwelling 
- oorzaken zijn o.a. het liggen op een harde bodem of het liggen op de takken van het hoefijzer 
- veroorzaakt als regel geen kreupelheid en wordt gezien als een schoonheidsgebrek 

bolspat 
- een chronische ontsteking van het spronggewricht, meestal niet pijnlijk en niet warm aanvoelend 
- niet alleen een vochtophoping; er komen ook vaak harde weefseldeeltjes in voor 
- het gewrichtskapsel wordt hard en dik 
- de zwellingen (gallen) komen vooral voor aan de voor-binnenkant van het spronggewricht 
- komt meestal voor bij paarden die veel en zwaar werk hebben verricht 
- moeilijk te genezen 
- wijst op minder goede constitutie van het beenderstelsel 
  

vlot- of waaigal 
- dikwijls zowel op de buiten- als op de binnenkant van het spronggewricht gelegen, net voor de hak en achillespees 
- wijst op minder hard en sterk beenwerk, doch veroorzaakt meestal geen kreupelheid 

piep- of dikke hak 
-komt voor aan de punt van de hak 
-ontstaat meestal door het slaan tegen de boxwand of tijdens het transport 
-wordt gezien als een schoonheidsgebrek 
 

HARDE BEENGEBREKEN   

overhoef   
- een beenwoekering die boven de kroonrand van de hoef kan uitsteken of zich soms als een lijst rondom de hoornwand voordoet   
- vaak moeilijk waar te nemen   
- ontstaat meestal op 2-3 jarige leeftijd   
- erfelijke aanleg kan een rol spelen   
- een emstige afwijking, die op latere leeftijd kan ontstaan door zwakke gewrichten, abnormale beenstanden, ondoelmatig beslag of slecht bekappen van de hoeven   

schiefel   
- een plaatselijke beenuitstorting die vooral voorkomt aan de boven-binnenkant van het pij pbeen   
- een schoonheidsfout, als deze niet in de nabijheid van de pees zit   

verbening aan hoef kraakbeen   
- aan de takken van het hoetbeen zit een kraakbenig verlengstuk, dat iets boven de hoomrand uitsteekt   
- de hoefkraakbeenderen zijn een onderdeel van het hoefmechanisme, het in- en uitzetten van de hoef   
- komt meestal voor op latere leeftijd aan de voorbenen   
- makkelijk te constateren door met de duim en vinger nabij de bal van de voet te drukken   
- een ernstige aandoening   

spat   
- een harde verdikking (verbening) aan de binnenkant van de onderzijde van het spronggewricht   
- ontstaat door een woekering van de gewrichtsbeentjes   
- de uitstorting is vaak klein   
- geeft bijna altijd kreupelheid, vooral na rust   
- genezing is vrijwel niet mogelijk of slechts van korte duur   

reebeen   
- een beenverdikking aan de kop van het griffelbeentje aan de achter-buiten zijde van de onderrand van de sprong   
- veroorzaakt geen kreupelheid en derhalve een schoonheidsfoutje   
    

hazehak of hazehakachtige afwijking   
- een verdikking op de achterzijde van de hak   
- komt voor op een handbreedte onder de punt van de hak   
- erfelijkheid kan een rol spelen   
   

hoefkatrol   
hoefkatrol heeft twee betekenissen:   
- het complex van het straalbeen, het gedeelte van de pees van de hoefbeenbuiger dat over het straal-been loopt en de er tussen gelegen slijmbeurs   
 -de slepende ontsteking die in dit gebied voorkomt wordt chronische hoefkatrol ontsteking genoemd   

- de oorzaak is niet bekend, erfelijkheid speelt wel een rol   
- het proces begint met degeneratie van het straalbeen, waardoor een ontsteking van straalbeen en slijmbeurs ontstaat   
- hoefkatrol komt meestal voor aan beide voorbenen, soms aan de achterbenen   
- door het slepende karakter vooral in het begin van de kreupelheid vaak moeilijk te merken   
- wisselend verloop. de ene dag erger dan de andere, de ene periode meer dan de andere   
- emstige ziekte, waarvoor nog steeds geen afdoende behandeling bestaat   
 

4.2 AFWIJKENDE HOEFVORMEN

GEBREKEN AAN DE HOEVEN

Hieronder vallenafwijkingen van de hoornsubstantieen van het direct binnen de hoornschoengelegen leven, de hoeflederhuid; en tevens dieper gelegen delen van de hoef, o.m. been en kraakbeen

AFWIJKENDE HOEF VORMEN ZIJN:
 
brokkelhoeven - de hoorn van de draagwand brokkelt af  
- komt bij alle hoefvormen voor  
- erfelijkheid en voeding zijn van grote invloed  
- uitdroging, inwerking van ammoniak  
- te overdreven gebruik van allerlei hoefsmeersels
losse wand  - ruimte tussen hoornwand en lederhuid  
- voor het ontstaan zie onder brokkelhoeven
hoornscheuren - scheuren in verticale richting soms vanaf de  kroonrand: meestal zijn het draagrand scheuren  
- oorzaak meestal een slechte hoefverzorging  
- tot het leven doorgedrongen veroorzaken de scheuren kreupelheid
hoornkloven  - horizontaal lopende kloven  
- meestal het gevolg van kroonbetrapping of een ontstekingsproces
rotstraal - verschrompeling of verwoesting van de hoornstraal  
- zwartachtig, stinkend vocht in de straalgroeve  
- oorzaak meestal vuile stallen en/of slecht beslag/hoefverzorging
straalkanker  
(hoefkanker) 
- een aandoening van de onder de hoorn gelegen hoeflederhuid  
- de hoeflederhuid is gezwollen~ he~int meestal onder de straal  
- met het vocht vormt zich een brij-achtige. stinkende massa  
- pas in het later stadium treedt kreupelheid op
steengallen - roodbruin verkleurde plekken in het hoefhoorn  
- reeds eerder opgetreden kneuzingen van de hoeflederhuid  
- oorzaak meestal slechte hoefverzorging  
- geeft soms kreupelheid 
platte hoef - vorm te plat  
- zool te weinig uitgehold  
-zeer vatbaar voor kneuzingen  
-hoorn is week en niet sterk  
- oorzaak opfok in lage vochtige weiden en slechte hoefverzorging
ondergeschoven verzenen - verzenen hebben een te schuin verloop naar voren  
- geven hetzelfde bezwaar als lage verzenen
nauwe hoef  - heeft een te kleine omvang en is te smal  
- verzenen te hoog  
- zijwanden te dun  
- de zool is sterk uitgehold  
- de straal is te klein  
- minder hoefmechanisme
scheve hoef  - de binnen- en buitenhelft van de hoef liggen niet even schuin  
- komt voor bij afwijkende beenslaanden
bokhoef  - zeer steile hoef, normaal ± 50 graden nu tenminste 60 graden  
- verzenen zijn bijna even hoog als de toon  
- de voetas is naar voren gebroken (beervoetig)
 
 

1=    Zool
2=    Draagrand
3=    Straal
4=    Straalgroef
5=    Steunsels
6=    Witte lijn
7=    Hoefballen
 
 

 
 
Stuur mij E-Mail Terug naar hoofdpagina Teken het gastenboek