4.1 BEENSTANDEN en BEENGEBREKEN
De beenstanden zijn van invloed op de ruimte,
het gemak en de soepelheid, waarmede het paard zich beweegt en dus ook
zijn uithoudingsvermogen en snelheid. Karakter en temperament kunnen de
nadelen van afwijkende beenstanden weliswaar in zekere mate compenseren,
maar een paard met goede beenstanden valt te prefereren.
De beenstanden worden zowel van voren als van
de zijkant en van achteren beoordeeld. Het paard moet daarvoor "Vierkant"
en op een harde ondergrond staan. Vierkant wil zeggen dat de hoeven van
beide voor- en achterbenen naast elkaar staan, zodat het gewicht van het
paard over de vier benen is verdeeld.
NORMALE STAND
de beide benen moeten over de gehele lengte evenwijdig lopen de afstand tussen de hoeven moet zodanig zijn dat er juist nog een hoef tussen kan |
NORMALE STAND
Onderbeen voetknie en pijp moeten in elkaars verlengde liggen en loodrecht staan De voetas moet een denkbeeldige hoek met de grond maken van 45-50 graden Onder de voetas verstaan we de denkbeeldige lijn
die door het midden van
|
VAN VOREN GEZIEN | OPZIJ GEZIEN | ||
BODEMWIJD
de afstand tussen de hoeven is te groot, er kan meer dan één hoef tussen komt veel voor bij paarden met een smalle borst geeft neiging tot een waggelende gang |
ONDERSTANDIG
voorbenen staan schuin naar achteren gaat vaak samen met steile schouders.
hierdoor soms een minder ruime gang |
||
BODEMNAUW
de afstand tussen de hoeven is kleiner dan één hoef breedte deze afwijking kan strijken tot gevolg hebben |
GESTREKTE HAND
benen staan iets naar voren gericht hierdoor meer belasting, vooral op het achterste gedeelte van de ondervoet verhoogde slijtage minder ruime en vlotte gang
|
||
O-BENIGE STAND
de afstand tussen de knieën is ruimer dan normaal gaat meestal gepaard met toontreder stand |
HOLLE STAND IN DE KNIEËN
het been is in de voorknie wat naar achteren gebogen veel slijtage op de achtervlakte van het voorkniegewricht niet graag gezien bij paarden |
||
X-BENIGE STAND
de afstand tussen de knieën is kleiner dan normaal gaat vaak samen met franse stand |
BOKBENIGHEID
de knieën staan iets naar voren gebogen kan een teken van slijtage zijn |
||
TOONTREDER STAND
hierbij lopen de ondervoeten naar beneden naar elkaar toe de buitenste hoefhelft is het steilst, daardoor het meest belast de gang is meestal "maaiend" d.w.z. buitenwaarts opbeuren en binnenwaarts neerzetten |
STEILE KOOTSTAND
hierbij is de hoek van de voetas met de bodem
groter dan 45-50 graden geeft onvoldoende schokbreking tijdens de beweging
soms doorknikken in de kogel, het zgn. "Overkoten" |
||
|
FRANSE STAND
de beide ondervoeten lopen uiteen naar buiten de binnenste hoefhelft is het sterkst en wordt relatief het meest belast hierbij komt vaak een scheppende gang voor dikwijls wordt met de binnenkant van de hoef of ijzer de binnenkant van het andere been geraakt, meestal de kogel. Dit heet zich strijken |
WEKE KOOTSTAND
de hoek koot - bodem is kleiner dan 45-50 graden geeft wel grote soepelheid maar ook vervroegde slijtage in ernstige mate ook wel genoemd beervoetigheid, bovendiien is de voetasdan in het kroongewricht naar voren gebroken |
Voor een sportpaard is, naast de stand de stand
van de achterbenen, van belang dat het kruis afhangend is, dus schuin vanuit
de lendenen naar beneden loopt. Hierdoor kunnen de achterbenen beter onder
het lichaam worden gebracht, wat weer een gunstige invloed heeft op de
krachtsontplooiing en daarmede op de voorwaartse bewegingen.
Normale stand
- een denkbeeldige loodlijn, getrokken van de achterkant van de bil, raakt via de achterkant van de hak en pijp de kogel - de hoek in het spronggewricht moet 150-160 graden zijn - de voetas maakt een hoek van 50-55 graden met de bodem |
|
onderstandig
- de achterbenen worden teveel onder de romp geplaatst - minder vlotte beweging - kan "klappen in de ijzers" veroorzakèn (de toon van het achterijzer raakt het voorijzer) weke- en steile kootstand - komen ook bij de achterbenen voor en hebben dezelfde nadelen als bij de voorbenenV |
|
gestrekte stand
- benen steken onder het lichaam uit - geeft veel slijtage aan rug en lendenen - de stuwende kracht van de achterhand naar voren neemt af te steil in het spronggewricht - de hoek van het spronggewricht is groter dan normaal - gaat meestal samen met een weke kootstand |
|
bodemwijde- bodemnauwe stand
- hier gelden dezelfde bezwaren als bij de voorbenen - vooral bodemwijde stand wijst op een minder sterke achterhand nauw in de hakken of koehakkig -afstand tussen de hakken is te klein -in geringe mate aanwezig levert het geen of weinig nadelen op |
|
sabelbenigheid
- de hoek in het spronggewricht, dus tussen schenkel en pijp is kleiner dan 150-160 graden - de schenkel is vaak te lang |
|
wijd in de hielen of O-benig
- ruimte tussen de hakken is te groot - zeer ongunstige stand - wijst op een minder sterke achterhand - gaat ook vaak samen met het zgn. "Billarderen", d.w.z. bij het neerzetten van de hoef wordt het been naar buiten gedraaid, en met toontreder stand toontreder stand -deze afwijking komt minder voor dan hij de voorbenen |
Naast afwijkende standen van het beenwerk kunnen
ook gebreken voorkomen. Deze worden verdeeld in twee soorten:
Harde beengebreken
en zachte beengebreken
- Harde beengebreken zijn meestal plaatselijke
beenuitstortingen aan de oppervlakte van het geraamte of veranderingen
van kraakbeen in been.
- Zachte beengebreken, meestal gallen genoemd,
zijn te grote vochtophopingen in slijmbeurzen, peesscheden of gewrichtszakken.
gewrichtsgal
- een uitzetting van de gewrichtszak van het
gewricht
- deze gallen kunnen op alle gewrichten van de
benen voorkomen
- als regel wordt het paard niet kreupel
legger
- steeds weer optredende kneuzingen bij opstaan
en gaan liggen aan de top van de elleboog
- de grootte kan variëren van een ei tot
vuist grote zwelling
- oorzaken zijn o.a. het liggen op een harde
bodem of het liggen op de takken van het hoefijzer
- veroorzaakt als regel geen kreupelheid en wordt
gezien als een schoonheidsgebrek
bolspat
- een chronische ontsteking van het spronggewricht,
meestal niet pijnlijk en niet warm aanvoelend
- niet alleen een vochtophoping; er komen ook
vaak harde weefseldeeltjes in voor
- het gewrichtskapsel wordt hard en dik
- de zwellingen (gallen) komen vooral voor aan
de voor-binnenkant van het spronggewricht
- komt meestal voor bij paarden die veel en zwaar
werk hebben verricht
- moeilijk te genezen
- wijst op minder goede constitutie van het beenderstelsel
vlot- of waaigal
- dikwijls zowel op de buiten- als op de binnenkant
van het spronggewricht gelegen, net voor de hak en achillespees
- wijst op minder hard en sterk beenwerk, doch
veroorzaakt meestal geen kreupelheid
piep- of dikke hak
-komt voor aan de punt van de hak
-ontstaat meestal door het slaan tegen de boxwand
of tijdens het transport
-wordt gezien als een schoonheidsgebrek
overhoef
- een beenwoekering die boven de kroonrand van
de hoef kan uitsteken of zich soms als een lijst rondom de hoornwand voordoet
- vaak moeilijk waar te nemen
- ontstaat meestal op 2-3 jarige leeftijd
- erfelijke aanleg kan een rol spelen
- een emstige afwijking, die op latere leeftijd
kan ontstaan door zwakke gewrichten, abnormale beenstanden, ondoelmatig
beslag of slecht bekappen van de hoeven
schiefel
- een plaatselijke beenuitstorting die vooral
voorkomt aan de boven-binnenkant van het pij pbeen
- een schoonheidsfout, als deze niet in de nabijheid
van de pees zit
verbening aan hoef kraakbeen
- aan de takken van het hoetbeen zit een kraakbenig
verlengstuk, dat iets boven de hoomrand uitsteekt
- de hoefkraakbeenderen zijn een onderdeel van
het hoefmechanisme, het in- en uitzetten van de hoef
- komt meestal voor op latere leeftijd aan de
voorbenen
- makkelijk te constateren door met de duim en
vinger nabij de bal van de voet te drukken
- een ernstige aandoening
reebeen
- een beenverdikking aan de kop van het griffelbeentje
aan de achter-buiten zijde van de onderrand van de sprong
- veroorzaakt geen kreupelheid en derhalve een
schoonheidsfoutje
hoefkatrol
hoefkatrol heeft twee betekenissen:
- het complex van het straalbeen, het gedeelte
van de pees van de hoefbeenbuiger dat over het straal-been loopt en de
er tussen gelegen slijmbeurs
-de slepende ontsteking die in dit gebied
voorkomt wordt chronische hoefkatrol ontsteking genoemd
- de oorzaak is niet bekend, erfelijkheid speelt
wel een rol
- het proces begint met degeneratie van het straalbeen,
waardoor een ontsteking van straalbeen en slijmbeurs ontstaat
- hoefkatrol komt meestal voor aan beide voorbenen,
soms aan de achterbenen
- door het slepende karakter vooral in het begin
van de kreupelheid vaak moeilijk te merken
- wisselend verloop. de ene dag erger dan de
andere, de ene periode meer dan de andere
- emstige ziekte, waarvoor nog steeds geen afdoende
behandeling bestaat
GEBREKEN AAN DE HOEVEN
Hieronder vallenafwijkingen van de hoornsubstantieen van het direct binnen de hoornschoengelegen leven, de hoeflederhuid; en tevens dieper gelegen delen van de hoef, o.m. been en kraakbeen
AFWIJKENDE HOEF VORMEN ZIJN:
brokkelhoeven | - de hoorn van de draagwand brokkelt
af
- komt bij alle hoefvormen voor - erfelijkheid en voeding zijn van grote invloed - uitdroging, inwerking van ammoniak - te overdreven gebruik van allerlei hoefsmeersels |
|
losse wand | - ruimte tussen hoornwand en lederhuid
- voor het ontstaan zie onder brokkelhoeven |
|
hoornscheuren | - scheuren in verticale richting soms vanaf de
kroonrand: meestal zijn het draagrand scheuren
- oorzaak meestal een slechte hoefverzorging - tot het leven doorgedrongen veroorzaken de scheuren kreupelheid |
|
hoornkloven | - horizontaal lopende kloven
- meestal het gevolg van kroonbetrapping of een ontstekingsproces |
|
rotstraal | - verschrompeling of verwoesting van de hoornstraal
- zwartachtig, stinkend vocht in de straalgroeve - oorzaak meestal vuile stallen en/of slecht beslag/hoefverzorging |
|
straalkanker
(hoefkanker) |
- een aandoening van de onder de hoorn gelegen
hoeflederhuid
- de hoeflederhuid is gezwollen~ he~int meestal onder de straal - met het vocht vormt zich een brij-achtige. stinkende massa - pas in het later stadium treedt kreupelheid op |
|
steengallen | - roodbruin verkleurde plekken in
het hoefhoorn
- reeds eerder opgetreden kneuzingen van de hoeflederhuid - oorzaak meestal slechte hoefverzorging - geeft soms kreupelheid |
|
platte hoef | - vorm te plat
- zool te weinig uitgehold -zeer vatbaar voor kneuzingen -hoorn is week en niet sterk - oorzaak opfok in lage vochtige weiden en slechte hoefverzorging |
|
ondergeschoven verzenen | - verzenen hebben een te schuin verloop
naar voren
- geven hetzelfde bezwaar als lage verzenen |
|
nauwe hoef | - heeft een te kleine omvang en is te smal
- verzenen te hoog - zijwanden te dun - de zool is sterk uitgehold - de straal is te klein - minder hoefmechanisme |
|
scheve hoef | - de binnen- en buitenhelft van de hoef liggen
niet even schuin
- komt voor bij afwijkende beenslaanden |
|
bokhoef | - zeer steile hoef, normaal ± 50 graden
nu tenminste 60 graden
- verzenen zijn bijna even hoog als de toon - de voetas is naar voren gebroken (beervoetig) |
1= Zool
2= Draagrand
3= Straal
4= Straalgroef
5= Steunsels
6= Witte lijn
7= Hoefballen
|
|
|
|
![]() |
Stuur mij E-Mail | Terug naar hoofdpagina | Teken het gastenboek |